Terug naar news overzicht

[Long read] De zaak talent: een kwestie van nature of nurture? | NPM Capital

Nieuws
Datum
8 november 2016
[Long read] De zaak talent: een kwestie van nature of nurture? | NPM Capital

Het is een vraag die psychologen al decennia bezighoudt: bestaat er zoiets als een aangeboren talent dat uitzonderlijke prestaties op het gebied van bijvoorbeeld sport, kunsten, wetenschap of het leiden van een onderneming verklaart? En zo ja, waaruit bestaat dat talent dan en kunnen we het op voorhand herkennen?

Zeker de laatste jaren lijkt het geloof in aangeboren talent als dé bepalende factor voor succes af te nemen. Steeds duidelijker wordt namelijk dat uitzonderlijke prestaties altijd samengaan met een vrijwel even uitzonderlijke mate van oefening en training. En ja, ook tijd- en plaatsgebonden omstandigheden en een fikse portie geluk maken talent tot wat het is: een toevalstreffer.

“Hij is te onhandig om ballenjongen bij de Davis Cup te zijn” (trainer over Stan Smith, in 1972 nummer één op de wereldranglijst tennis). “Hij heeft helemaal geen stem” (zangdocent over Enrico Caruso). “Leuk bandje, maar die zanger zou ik vervangen” (impresario over Mick Jagger). “Te dom om ook maar iets te leren” (docent over Thomas Edison). “Niet goed genoeg voor de top” (Guus Hiddink over Klaas-Jan Huntelaar). “Als componist is hij hopeloos” (muziekdocent over Beethoven). “Het wordt nooit wat met die jongen” (rekendocent over Albert Einstein). “What will they send me next!” (gymnastiekdocent over Edmund Hillary, de eerste man die de top van de Mount Everest bereikte). “Why don’t you stop wasting people’s time and go out and become a dishwasher or something?” (casting director over Sidney Poitier, winnaar Oscar best actor 1963).

Bovenstaande uitspraken komen van de lijst ‘50 Famously Successful People Who Failed At First’. Maar ook verder wemelt het internet van de anekdotes over wereldberoemde ‘talenten’ van wie het talent aanvankelijk niet werd herkend of lange tijd onzichtbaar bleef. Het is vermakelijke lectuur die direct duidelijk maakt dat talent een nogal ongrijpbaar fenomeen is en dat de aanwezigheid van een bepaald talent bij mensen vaak een constatering achteraf is.

Het mag dan ook geen verbazing wekken dat het begrip talent in elk geval wetenschappelijk gezien omstreden is. De Amerikaanse psycholoog Benjamin Bloom bijvoorbeeld publiceerde in 1985 de studie Developing Talents in Young People, waarin hij onderzocht hoe absolute toppers in hun vakgebied gekomen waren tot hun uitzonderlijke prestaties. Hij kwam tot de conclusie dat geen van de onderzochte personen aan het begin van zijn of haar levensloop over een aanwijsbaar opvallend talent beschikte. Omgevingsfactoren daarentegen bleken een doorslaggevende factor te zijn voor het behalen van de top. Bloom: “We were looking for exceptional kids, and what we found were exceptional conditions.”

Witte raaf

Ook bestsellerauteur en managementgoeroe Malcolm Gladwell beweert dat niet zozeer talent bepaalt of iemand al dan niet een uitblinker wordt, maar een cocktail van andere factoren zoals de sociale omgeving waarin iemand opgroeit, de juiste mentoren en iets wat zich het best laat omschrijven als een gelukkige samenloop van omstandigheden. In zijn boek Outliners analyseert Gladwell onder meer het talent van Bill Gates. Die was als kind al uitzonderlijk competitief (een familietrekje) maar groeide vooral uit tot wie hij is vanwege de gelukkige omstandigheid dat hij naar een dure privéschool mocht, waar een (toen nog zeer zeldzame) computerterminal stond. Het is naar Gates’ eigen zeggen één in een ‘zeer gelukkige reeks van gebeurtenissen’ die maakte dat hij op het moment dat de computerrevolutie begon die ene witte raaf was die daadwerkelijk bruikbare software kon schrijven.

Daarvoor had hij overigens talloze avonden en nachten doorgewerkt – de enige momenten dat de computerterminal beschikbaar was. En hier komt een ander vaak genoemd aspect van talent om de hoek kijken: dat van de deliberate practice, een begrip geïntroduceerd door Anders Ericsson, een Zweeds-Amerikaanse hoogleraar psychologie aan de Florida State University. Die schreef in 1993 een beroemd geworden artikel in de Psychological Review waarin hij op basis van biografische data aantoonde dat de meest geprezen violisten uit de geschiedenis ook altijd de violisten waren die het meest geoefend hadden.

Ericsson concludeert: “It’s complicated explaining how genius or expertise is created and why it’s so rare. But it isn’t magic, and it isn’t born. It happens because some critical things line up so that a person of good intelligence can put in the sustained, focused effort it takes to achieve extraordinary mastery. These people don’t necessarily have an especially high IQ, but they almost always have very supportive environments, and they almost always have important mentors. And the one thing they always have is this incredible investment of effort.”

Heel veel oefening

Oefening baart kunst, zo laat zich het onderzoek van Ericsson kort samenvatten. Tot die conclusie kwamen een paar jaar later ook drie Britse psychologen, Michael Howe, Jane Davidson en John Sloboda. In het artikel ‘Innate talents: reality or myth?’ stellen zij dat geloven in (aangeboren) talent niet per se irrationeel is, maar dat niet te bewijzen valt dat talent belangrijker zou zijn dan training en oefening. Volgens Howe c.s. is de bijzondere muzikale expressievaardigheid die door muziekleraren vaak talent wordt genoemd, niet aangeboren. Die ontstaat ‘toevallig’ uit vroege muzikale ervaringen, door stimulerende familie en leraren en vooral: door heel veel oefening.

NPM - Sfeer - 173 - clara tafel

Word lid van onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van de meest relevante updates